Ik begrijp nog steeds niet precies op wat voor plek we de nacht gaan doorbrengen. Bas, die nu aan het douchen is op de plek waar ze normaal gesproken de paarden wassen, zegt dat we dit soort plekken nog wel vaker gaan tegenkomen. Ik had hier een camping verwacht, althans, dat vertelde het internet mij. Dat hier een camping zou zijn waar we voor twintig dollar een plek met elektriciteit en schoon water zouden krijgen. Het telefoonnummer bleek onbereikbaar, maar daar zocht ik weinig achter. We zouden vandaag zestig mijl naar Friendship Park, Ohio fietsen en dan moe maar voldaan ons tentje opzetten op een veld met andere tentjes. En dan zouden we pasta koken, met saus, en dan zouden we gaan slapen. Maar op dit moment zie ik weinig tentjes.
Vanmorgen vertrokken we uit Pittsburgh, een dag later dan gepland. Dat zit zo: we hadden zo’n beetje alles onderschat. We hadden teveel bij ons, we wilden teveel kilometers op een dag fietsen en we dachten dat we overal wel een slaapplek en een supermarkt zouden vinden. Ik was eigenlijk van plan om een blog te schrijven over deze schromelijke misrekening, om duidelijk te maken dat je dingen dus nooit moet onderschatten, maar nu zit ik dus hier, aan een picknicktafel naast de Jefferson County Small Animal Farm. Een soort schuur gedoneerd door een plaatselijk bedrijf.
Toch even. Na vijf dagen fietsen kwamen we dus aan in Pittsburgh. Ik had me voorgesteld, en Bas geloof ik ook, dat dat vijf ontspannen dagen zouden zijn. Beetje fietsen, rond drie uur ergens aankomen, beetje rondhangen, beetje werken, beetje eten en dan slapen. Maar we kwamen steeds om zes uur aan. En dan waren we heel moe. En de fietsen waren heel zwaar. En dan bleek de camping, die volgens de jongen van de fietsenwinkel naast de YMCA lag (wat blijkbaar echt iets is en een soort gemeenschapsplek is waar mensen goedkoop kunnen sporten), nog een half uur fietsen. En dat bleek dan niet echt een camping, maar een veldje langs een drukke weg, waar we dan wel vierentwintig dollar voor moesten betalen. En we hadden een tent, maar dat was een treetent. En een treetent is een soort hangmat die je in een tree (of eigenlijk drie) hangt. Wat echt heel leuk is, vooral als je net verkering hebt, maar op een veldje heb je daar niet zoveel aan. En omdat je in een treetent geen matje nodig hebt, hadden we die ook niet bij ons. Goed. Maar in Pittsburgh zaten we in The Parador Inn. Wat een Bed&Breakfast is in Victoriaans Caribische stijl is, met een eigenaar, Ed, die de hele dag reggae luistert. En daar stonden twee opgemaakte bedden. En toen besloten we daar nog een dag te blijven. En dat was een fijne dag. We hebben twaalf kilo aan spullen op de post gedaan, waaronder de tent. We hebben een nieuwe tent inclusief matjes gekocht. We hebben op Ed zijn veranda achterstallig werk gedaan en we hebben een nieuwe, wat realistischer route gepland. Met als eerste stop Friendship Park, Ohio.
Vanmorgen om acht uur zaten we op de fiets. En los van het feit dat we ons weer in de afstand hadden vergist, of deze keer vooral in het hoogteprofiel, waardoor we wederom pas om half zeven aankwamen, was het een prachtige fietsdag dwars door de groene heuvels van Ohio.
Bij de ingang van Friendshippark, een aantal heuvels voorbij Smithfield, zit een man te vissen die ons toeroept dat we nog een stukje langs het meer moeten fietsen voor de camping. Dat doen we en bij een schelpenpad gaan we omhoog om in een soort grindbak met twintig campers uit te komen. Vissers. Nee dit was niet voor tentjes, maar verderop had iemand wel tentjes zien staan. Verderop nog een veld met campers waar twee haast onverstaanbare mannen, met hun hengels weggereden uit een Southparkaflevering, ons weer een andere kant op sturen, weg van het meer, maar als we de weg blijven volgen moet het goed komen. Er zou daar zelfs een douchegebouw moeten zijn.
Dus fietsen we maar door, langs meer campers, gebouwtjes met onduidelijke bestemmingsplannen en een racebaan -volgens het bord wat er naast staat- en een snackbar die al een tijdje niet in gebruik lijkt. Verderop passeren we een bordje met fairground erop. Dat zou iets kunnen zijn. Op een open veld staan meer gebouwtjes, wat hoogbejaarde frisdrankautomaten, en nog meer campers. En een aantal paviljoens. Heel Amerika lijkt vol te staan met paviljoens. Overkappingen met daaronder een stel houten picknicktafels, voor feesten en partijen. Sowieso ook overal houten picknicktafels. En houten bankjes. Liefst gedoneerd door een plaatselijk bedrijf, in Amerika besta je niet als je nooit iets hebt gedoneerd. En memorials, overal memorials. Zo ook hier. Een soort muziekgebouwachtige memorial met een keurig bijgehouden tuintje ervoor. Waarschijnlijk iets met het leger. In een van de paviljoens zit een stel kinderen met een juf de volgende fair voor te bereiden. Eromheen een stel moeders. We gaan er maar naast zitten om te vragen hoe en wat, af en toe lachen we vriendelijk in hun richting, maar we worden straal genegeerd. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat hier net twee jongemannen in wielrenpakje uitgeput aan een picknicktafel zijn gaan zitten.
Uiteindelijk, als de kinderen een donutpauze hebben, en er een plastic tas vol koek en frisdrank wordt omgedraaid op tafel, springen we ertussen om de juf te vragen waar we kunnen slapen. Dat weetzij ook niet. Ja we zouden ons tentje vast wel ergens kunnen opzetten, za had er wel eens een naast het speeltuintje zien staan, maar de toiletgebouwen zijn op slot, die gaan pas in augustus open, tijdens de fair. Misschien dat we de sheriff kunnen vragen, meestal zit die verderop bij het meer. Ze roept haar klasje bijeen om zich samen op het tuintje voor de memorial te storten. Oh, en als er iemand naar huis moet, dan kan dat. Waar ze dan precies naartoe moeten gaan is mij een raadsel.
Steeds hongeriger en plakkeriger vervolgen wij onze zoektocht. Onderweg naar het meer komen we langs een manege, waar Bas iets ziet wat op een toiletgebouw lijkt maar ook die zit op slot. De vrouw die met haar paard rondjes aan het rijden is in de bak zegt dat ze hem op slot hebben gedaan vanwege de vandalen, maar als we water nodig hebben is daar wel een tuinslang, op de plek waar de paarden worden gewassen. Als we vlakbij die plek ook nog een dixie en, wederom, een paviljoen zien, begint onze slaapplek definitieve vormen aan te nemen. We zoeken niet verder naar de sherrif, maar beslissen met een paar picknicktafels een soort kampementje op te slaan onder het dak van het paviljoen.
Terwijl ik pasta zit te koken, laadt de vrouw haar paard in een gigantische trailer en rijdt weg. Af en toe komt er iemand langsgelopen, maar niemand lijkt zich ook maar een beetje te interesseren voor onze aanwezigheid. Iedereen is just minding their own business. Het wordt donker en her en der gaan wat bouwlampen aan die het terrein min of meer belichten. Onze paviljoen staat gelukkig relatief in het donker. Om de zoveel tijd komt er op enige afstand een witte pick-up-truck voorbij rijden. Dat is vast de sherrif. Elke keer zijn we een beetje bang dat hij de truck onze kant op draait om ons weg te sturen, maar hij blijft stoicijns zijn rondje rijden. Als het donker is vinden we het veilig genoeg om te douchen. Terwijl Bas zijn toiletspullen pakt zegt hij dat hij weet op wat voor plek we zijn. ‘Dit is zo’n werkdorp, waar gezinnen wonen met een man die aan de oliepijplijn werkt. Die werken een paar jaar lang keihard en verdienen daar een heleboel geld mee. En dan zijn ze weer vertrokken. Is een soort wurgcontract, want als je eerder vertrekt krijg je niks.’ Dat maakt een hoop duidelijk, maar echt begrijpen doe ik de desolate sfeer nog steeds niet. Ik val onrustig in slaap en hoor Bas ook de hele nacht door een juiste slaappositie vinden.
Als we om half zes wakker worden is de sheriff alweer met zijn eerste rondjes door Frienship Park begonnen.